Wat is het verschil tussen adaptief en niet-adaptief zomercomfort en hun toepassingsgebied?
Het niet-adaptief comfortmodel baseert zich op een thermische balans die rekening houdt met temperatuur, luchtsnelheid en relatieve vochtigheid in een ruimte en de activiteit en kleding van een persoon. Op basis hiervan zijn temperatuurgrenzen opgesteld in de Europese norm EN 16798-1 per type ruimte en gebouw. Het model gaat uit ervan uit dat de comfortervaring van mensen in een gebouw onveranderlijk is doorheen de dag en doorheen de seizoenen, ongeacht de buitentemperatuur. Bv in de zomer moet de binnentemperatuur in een leefruimte altijd tussen de 20 en 26 °C zijn om te spreken van een ‘beter’ comfortniveau. Dit comfortmodel past men typisch toe voor mechanische gekoelde ruimtes. Omwille van de strikte temperatuurgrenzen zal binnen dit model de theoretische nood aan (mechanische) koeling ook groter zijn.
Het adaptief comfortmodel vertrekt vanuit de reële comfortervaring van mensen. Het stelt dat de comfortervaring van mensen in een gebouw wel degelijk veranderlijk is en samenhangt met de buitentemperatuur (met een onder- en bovengrens). Daardoor varieert de wenselijke binnentemperatuur mee i.f.v. de gemiddelde buitentemperatuur. Dit model wordt tot op heden vooral toegepast voor niet-mechanisch gekoelde ruimtes.
Het laten variëren van de insteltemperatuur op basis van dit model kan resulteren in significante energiebesparingen. Daarom verkiest het VIPA dit adaptief comfortmodel als basis, tenzij de vereisten van de doelgroep of het specifieke gebruik van een ruimte (bv. beheersbare klimatologische omstandigheden zoals in een labo) een niet-adaptief model vereisen.
Het GRO Zorg addendum stelt daarom dat het adaptieve model kan toegepast worden in gebouwen zonder actieve koeling of met topkoeling of als deze gestuurd wordt volgens het principe van ‘adaptieve actieve koeling’, waarbij de insteltemperatuur varieert in functie van de gewogen daggemiddelde buitentemperatuur. Dit betekent dus voor ruimtes zonder mechanische koeling, die gekoeld worden via passieve koeltechnieken, ofwel voor ruimtes met beperkte actieve koeling (topkoeling) met afgiftesystemen op hoge temperatuur. Dit zijn de voorwaarden hierbij:
- Maximaal koelvermogen van 15W/m² convectieve koeling of 30W/m² vloer-/of plafondkoeling
- Koeling met water van min. 18°C
Recent zijn er nieuwe inzichten gekomen om het adaptief comfortmodel ook toe te passen bij mixed-mode geconditioneerde ruimtes (combinatie van actieve en passieve koeling) en bij volledig mechanisch gekoelde ruimtes. Als u dit wil toepassen in uw VIPA project, bespreek dit zeker met de bouwtechnisch adviseur en hou rekening met de bepaling van de koelstrategie, waarbij passieve koelstrategieën eerst dienen uitgeput te worden alvorens over te stappen op mechanische koeling. (zie volgende vraag)